1.1

bio = leven, logos = leer, dus biologie is de leer van het leven.
  • torso = plastic lichaam zodat je kan zien hoe je er vanbinnen uitziet.
  • orgaan = deel van je lichaam met een eigen kleine taak (een functie)
  • orgaanstelsel = meerdere organen die samen een groot proces uitvoeren.
  • elk orgaanstelsel is genoemd naar de taak die het heeft, bijv een verteringsstelsel verteert het eten.
  • vertering = het kleiner maken van voedsel zodat het in het bloed kan worden opgenomen. 
kleuren die in de aant tijdens de les gebruikt worden, en die je dus ook moet meenemen:
rood = gedeelte
groen = functie ( taak, waarom het iets doet)
zwart = samenvatting van de lesstof in je boek ( kijk in je paragraaf)
blauw = extra tekst, staat niet in je boek.

hieronder zie je een organisatiepiramide. deze is in de les blauw, omdat die niet in je boek staat. elk onderdeel van de piramide is steeds opgebouwd uit de kleinere delen eronder.

      \   organisme        /      levend wezen ( bijv. plant of mens)
        \  orgaanstelsel  /        (zie 1.1 a)
           \  orgaan     /          (zie 1.1a)
            \  weefsel  /            laagjes cellen met dezelfde vorm en functie
                \cel   /              bron 7 en 8
                \**** /
                \ #/

**** celorganel = celonderdeel, bijv. celkern, celmembraan en cytoplasma.
# moleculen. hier leer je later over bij scheikunde. 

1.2

  • waarnemen = iets ruiken, voelen, kijken, proeven of horen.
  • beschrijving = in woorden opschrijven wat je hebt waargenomen( gezien gehoord etc)
  • kenmerken = eigenschappen waaraan je iets of iemand kunt herkennen,
  • eigenschappen = iets wat ieder individu van een soort heeft
  • individu = 1 organisme van een soort
  • determineren = met behulp van de kenmerken en eigenschappen de naam van een organisme opzoeken
  • zoekblad= blad met allemaal tekeningen waarmee je kunt determineren
  • zoekkaart = blad met vragen die met ja /nee beantwoord kunnen worden waarmee je kunt determineren
  • natuurgetrouwe tekening = heel precies getekend, alle details, vaak in kleur
  • schematische tekening = alleen de kenmerken die belangrijk zijn
  • bron 3, schematische tekening van een blad, alle woorden leren
  • checklist 1 tekenenen, goed doorlezen
  • micro-organismen= micro betekend klein, dus kleine levende wezens waarvoor je een microscoop nodig hebt om ze te kunnen zien.
  • bron 6, alle onderdelen en namen van de microscoop leren.

1.3

gegevens van een lijst kun je overzichtelijk maken met een tabel. 
tabel=schema waarin je gegevens kunt sorteren. 
van een tabel kun je een lijndiagram, een staafdiagram of een cirkeldiagram maken.

lijndiagram = punten verbonden door een lijn. een lijndiagram laat een verloop zien, een verandering van iets wat je hebt gemeten. je kunt de gegevens "voorspellen". een lijndiagram wordt ook wel een grafiek genoemd. 

staafdiagram = gegevens weergegeven met staafjes.de hoogte van de staafjes geeft de aantallen weer. je gebruikt een staafdiagram als de gegevens onderling niets met elkaar te maken hebben. 

cirkeldiagram = gebruik je voor procenten of een deel van het geheel. een complete cirkeldiagram is altijd honderd procent, het totaal. 

hoe maak je een lijndiagram:
1) noteer een titel
2) benoem de assen. op de y-as (verticale as) noteer je wat je meet, op de x-as (horizontale as) wat je al van te voren weet.
3) verdeel de assen in gelijke delen. maak de verdeling zo, dat het grootste getal uit je tabel in de diagram past. ( denk eraan, je begint normaal bij nul, maar je kunt zolang er geen gegevens zijn ook een "kreukelzone" gebruiken)
4) noteer de meetpunten
5) trek een vloeiende lijn door de punten.

voor het maken van een staafdiagram: 
punt 1 t/m 3 zijn hetzelfde als bij een lijndiagram
4) teken de staafjes met lineaal of geodriehoek, eventueel in kleur.

voor het maken van een cirkeldiagram: 
zorg dat je bij verdelen van de taart begint om 12 uur, en met de klok mee de verschillende delen invult.



1.4

elk wetenschappelijk onderzoek gaat via een aantal stappen.

stap 1: onderzoeksvraag = je neemt iets waar, en je vraagt je iets af. deze belangrijke vraag is je onderzoeksvraag.  (gt: hypothese, is voorlopig antwoord op je onderzoeksvraag)

stap 2: werkplan = materiaal ( benodigdheden, wat heb je allemaal nodig) + methode (werkwijze, hoe ga je de proef doen)

stap 3 resultaten = tabellen en grafieken, wat heb je gevonden bij je proef.

stap 4 conclusie = antwoord op je onderzoeksvraag m.b.v. (met behulp van) je resultaten.